Pap 1 en toch baarmoederhalskanker

Een vrouw neemt deel aan het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker. De uitslag van haar uitstrijkje is Pap 1 en HPV-positief. Er worden geen endocervicale cellen aangetroffen. Volgens de richtlijn is het advies om het uitstrijkje na 12 maanden te herhalen. Enkele maanden later meldt de vrouw zich bij de huisarts met gynaecologische klachten. Bij onderzoek ziet de huisarts een afwijking aan de baarmoederhals. Na verwijzing naar de gynaecoloog blijkt het om baarmoederhalskanker te gaan.

Onderzoek

Hoe kan dat?

Deze casus is onderzocht door Bevolkingsonderzoek Nederland, in samenwerking met de betrokken huisartsenpraktijk. Een belangrijk detail is dat er bij het oorspronkelijke uitstrijkje geen endocervicale cellen zijn gezien. Volgens de richtlijn is dat op zichzelf geen reden om het uitstrijkje als onvoldoende te beschouwen, zolang er voldoende plaveiselcellen aanwezig zijn en het uitstrijkje technisch goed is uitgevoerd.

Ook bij herbeoordeling werden geen afwijkende cellen gevonden. De vermoedelijke verklaring is dat het uitstrijkje niet van de baarmoederhals zelf is genomen, maar van het gebied eromheen – bijvoorbeeld de voorste of achterste fornix.

Wat kunnen we hiervan leren?

Geen enkel onderzoek is perfect. Er is altijd een kleine kans op een vals-negatieve uitslag. Als er geen endocervicale cellen aanwezig zijn in het uitstrijkje, neemt die kans iets toe. Daarom is het belangrijk om te streven naar uitstrijkjes waarin deze cellen wél zichtbaar zijn. Dat begint bij een goede techniek. Regelmatige bijscholing voor zowel artsen als assistenten kan daarbij helpen